Monument (e)en zorg?
Blog - 17 april 2013Veel mensen houden van oude gebouwen. Onze historische binnensteden zijn geliefd. Maar het in stand houden van ons gebouwde erfgoed kost wat. Geld dat ook aan andere zaken kan worden besteed. Inspanningen van vakmensen. Offers van belanghebbenden zoals eigenaren die niet met hun pand kunnen doen wat hun goeddunkt. Afspraken waar we ons aan dienen te houden.
Omdat de waardering voor monumenten verschillende aspecten kent, kunnen die afspraken complex van aard zijn. Bij de recente aanwijzing van 89 naoorlogse monumenten stelde Rob Trip ons in het NOS journaal nog maar even gerust: “We hoeven die gebouwen niet mooi te vinden”. Want het gaat niet altijd alleen om schoonheid, maar ook over historisch belang, zeldzaamheid, karakteristiek voor een periode of voor een specifiek gebruik, de constructiewijze, de betekenis binnen een stedelijke of landschappelijke context. De belangen zijn die van het behoud van onze cultuur, maar ook voor ieder waarneembaar stadsschoon, toerisme, en het commerciële of private belang van de gebruikers en eigenaren. De waardering kan verschillen en belangen kunnen strijdig zijn. De afspraken zijn daarom in beleid, regels en wetten vervat, zodat er vanuit de overheid toezicht kan worden uitgeoefend op de naleving.
Om cultureel erfgoed in het algemeen belang te helpen beschermen, ook of juist wanneer dat indruist tegen bepaalde particuliere of economische belangen, is de monumentencommissie ingesteld. Met als doel dat wij en de generaties na ons, kunnen genieten en leren van dat historisch erfgoed. En wat is er mooier dan historische gebouwen die nog volop in gebruik zijn en dus nog steeds onderdeel zijn van de dynamiek van onze steden. Het is daarom betreurenswaardig wanneer een monumentencommissie, ondanks de hoge waardering die mensen voor historische gebouwen hebben, vooral als hindermacht gezien wordt.
Daarbij gaat het regelmatig om onbegrip tussen liefhebbers en deskundigen. Veel mensen waarderen namaak-oude gebouwen hoger dan eigentijdse architectuur, en hebben geen moeite met het imiteren van oude stijlen. Terwijl de normen waarmee monumentencommissies plannen beoordelen vaak zijn terug te voeren op het Charter van Venetië* vermengd met ‘Delfts functionalisme’. Soms Roomser dan de paus, of beter gezegd calvinistischer dan Calvijn. Maar het reconstrueren van verdwenen (onderdelen van) gebouwen raakt ook onder professionals uit de taboesfeer – zie de bejubelde verbouwing/restauratie van het Rijksmuseum. Minder rigide, meer genuanceerde planbeoordeling maakt het voor de leek niet altijd direct eenvoudiger te begrijpen, maar het sleutelen aan monumenten is nu eenmaal complex.
Dus nee, inderdaad is niet elke aanvraag voor een verbouwing in één keer goed. De monumentencommissie kan voor de aanvrager juist een handige en voordelige vraagbaak zijn, waarin veel deskundigheid is samengebald. En zo functioneren dan ook veel monumentencommissies. Er wordt zeer constructief meegedacht, geadviseerd en hulp geboden aan aanvragers van een restauratie of wijziging van een monument, vanuit het besef dat het voortbestaan van monumenten gebaat is bij een goede bruikbaarheid van het gebouw, vaak met een andere, meer eigentijdse functie dan waarvoor het gebouwd is, zodat aanpassingen noodzakelijk zijn. Ook over de mogelijkheden voor moderne voorzieningen, zoals luchtbehandeling, bekabeling, brandveiligheid en warmte-isolatie van gevels en ramen wordt meegedacht. (De grens ligt vaak bij zonnepanelen, die wel zeer bepalend kunnen zijn voor het uiterlijk van een gebouw.)
Om als monumentencommissie tot een deskundig oordeel te komen over de invloed van een bouwplan op de monumentale waarde van een gebouw of gebied, is expertise nodig op specialistische vakgebieden. Dat is in de monumentenwet als volgt benoemd: deskundigheid is er ten minste op het gebied van cultuurhistorie, bouw/ architectuurhistorie, restauratie en landschap/ stedenbouw. Deze bezetting is dus een minimumvereiste. Desondanks voldoen niet alle gemeentelijke monumentencommissies daaraan, waarom is niet duidelijk. En terwijl de wetswijziging die welstandstoezicht zonder welstandscommissie geheel niet van toepassing is op monumentencommissies, dreigen sommige gemeenten in hun ijver de welstandscommissie te ontmantelen ook de monumentencommissie te marginaliseren, om burgers en ondernemers met bouwplannen zo min mogelijk te hinderen.
Maar het kan erger: niet alleen wordt de Monumentencommissie weleens als hindermacht ervaren, ook het bezit van een monument wordt door sommigen vooral lastig gevonden. Dat geldt niet alleen voor de particulier of de ondernemer die lekker wil verbouwen en niet zomaar een oude balklaag mag verwijderen of een roestvrijstalen rookgasafvoer door het dak mag jagen. Dat geldt ook voor onze rijksoverheid die weliswaar trots 89 nieuwe, jonge monumenten presenteert, maar tegelijkertijd vele historische bouwwerken uit eigen bezit wil afstoten. Let wel, tegen die aanwijzing kunnen belanghebbenden nog in beroep, wanneer de monumentenstatus strijdig is met hun belang! Dat is eigenlijk merkwaardig, want zo’n belang, hoe relevant ook, doet toch niets af aan de cultuurhistorische waarde die is bepaald?
Maar het gaat over geld voor onderhoud, en over beperkingen in het gebruik, over moeilijker goedkeuring krijgen voor wijziging of sloop. In de ideale wereld zou je zeggen: Overheid, put your money where your mouth is, dus als je een gebouw tot monument verklaart, zorg dan ook voor middelen om het te restaureren en te onderhouden. Er zijn inderdaad subsidies en voordelige hypotheekregelingen voor het opknappen van monumenten. Nu geeft het Rijk met het afstoten van eigen monumentaal bezit een verkeerd signaal: het handhaven van een monument is duur – zorg dat je er van af komt. Terwijl de overheid juist zou moeten bewerkstelligen dat eigenaren vooral trots zijn op hun monumentale pand en op de erkenning als hoeder van ons erfgoed die daarbij hoort.
*De onderstaande artikelen uit het Charter van Venetië (1964) bevatten de soms lastig te hanteren spelregels over namaak, historisering, terugrestaureren en het respecteren van de historische ontwikkeling. De volledige originele tekst is te vinden op het internet, evenals de Nederlandse vertaling.
Article 11. The valid contributions of all periods to the building of a monument must be respected, since unity of style is not the aim of a restoration. When a building includes the superimposed work of different periods, the revealing of the underlying state can only be justified in exceptional circumstances and when what is removed is of little interest and the material which is brought to light is of great historical, archaeological or aesthetic value, and its state of preservation good enough to justify the action. Evaluation of the importance of the elements involved and the decision as to what may be destroyed cannot rest solely on the individual in charge of the work.
Article 12. Replacements of missing parts must integrate harmoniously with the whole, but at the same time must be distinguishable from the original so that restoration does not falsify the artistic or historic evidence.
Matthijs de Boer is stedenbouwkundige, architect en specialist op het gebied van welstand voor meer informatie kunt u contact opnemen via mdb@mdbs.nl of 010 2189845
(wordt vervolgd in deel 4: toekomsperspectief)
Eugeneflive plaatste deze reactie om 06 april, 2023
Appreciate it. Loads of content. best custom writing services https://bestonlinepaperwritingservices.com write your dissertation https://essaywritingservicetop.com