Een Rotterdammer in Turijn
Blog - 15 oktober 2014Op 26 november 1997 won Feyenoord thuis van Juventus, nadat in Turijn met 5-1 was verloren. Sindsdien heeft Feyenoord niet meer van de Torinese topclub kunnen winnen. Maar in de architectuur scoort Rotterdam voortdurend, terwijl van Turijn sinds Piano de Lingottofabriek heeft opgeknapt niet veel wordt vernomen. En toch, als stad heeft Turijn een kwaliteit waar Rotterdam wat van op kan steken.
Rotterdam is druk met iconen bouwen. Kunnen we iconen bouwen? Nee, of een gebouw een zogenaamd icoon van de stad is zal pas later blijken. Belangrijker: een icoon draagt weinig bij aan de kwaliteit van de stad. Guggenheim Bilbao mag de uitzondering zijn die deze regel bevestigt. Een optelsom van iconen maakt nog geen fijne stad. Terecht stelt Harm Tilman in zijn recente blog, naar aanleiding van de machotaal van E. van Egeraat over de nieuwe Kuip, dat de kwaliteit van die nieuwe, zogenaamd iconische gebouwen moet zitten in wat ze doen voor hun omgeving. Zoals trouwens het nieuwe Centraal Station wèl prachtig demonstreert. We hebben het dan over gebiedsontwikkeling, gebiedsontwikkeling nieuwe stijl. Maar verder is in Rotterdam de definitie van ‘icoon’ inmiddels al gedevalueerd tot ‘elk gebouw dat een bijnaam heeft’. En als een architect zich afvraagt of zijn gebouw ‘pop’ of elitair moet worden, dan is de architectuurdiscussie wel op een bedenkelijk niveau terechtgekomen. Zou het toch nog steeds dat bombardement zijn, waardoor Rotterdam meent zijn aantrekkingskracht aan die zogenaamde iconen te ontlenen?
En stadsontwikkeling, wordt daar nog iets aan gedaan? Valt er eer te behalen aan het taaie werk aan de trage ontwikkeling van de stad, wanneer je als wethouder toch binnen 4 jaar moet scoren? Het centrum van Turijn kan worden beschouwd als resultaat van het lang en consequent volhouden van een goed idee. Het is geen stad van iconen - ook zonder de lijkwade, de Mole Antonelliana, de Lingotto en de schitterende kerken van Guarini is Turijn een prima stad. Een stad van prima straten en pleinen. Een stad met maar liefst 18 kilometer arcades, die ook echt continuïteit bieden voor een wandeling door de stad, beschut tegen zon of regen, beschut tegen het verkeer. Altijd wat te zien, te beleven, honderden cafés met terrassen onder de bogen, veel variatie in de architectonische uitwerking. Maar ook een prachtige eenheid, door de hoogte/breedte verhoudingen, de goothoogte aan de straat, en vooral de continuïteit.
Vanuit het klassieke grid van de Romeinse stad is, na stagnatie in de middeleeuwen, vanaf de 17e eeuw rustig voortgebouwd in een rechthoekig stratenpatroon, met op belangrijke plekken afwijkingen in de vorm van pleinen of diagonalen. Ondanks het grid nooit saai, door de ruimtelijke, historische en functionele gelaagdheid. Ruimtelijk door de diversiteit in straatprofielen, de arcades, de pleinen. In de Romeinse stad zijn de straten smal, maar in de uitbreidingen uit de Baroktijd is het stratennetwerk verrijkt met een stelsel van arcades en schitterende pleinen. Er is een laag toegevoegd aan de twee-eenheid straat/gebouw, een intermediair dat bindt: de arcade of portico. Die bindt niet alleen ruimtelijk, het bindt ook perioden. De portico’s vormen de bindende factor waardoor straten en gebouwen uit de barok zich moeiteloos verhouden tot die uit de negentiende eeuw en tot de gebouwen uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. Architectuur en stedenbouw in een aangename, totaal vanzelfsprekende symbiose. Waardoor zo’n grandioze barokkerk gewoon in de rooilijn kan staan en de paleizen met hun voorpleinen en poorten perfect aansluiten bij het stedelijk weefsel van de stad van de gewone mensen.
Dat vergt misschien aanpassing. Individuele gebouwen vallen niet uit de toon in het stadsbeeld. De architectuur voegt zich in het grote geheel, draagt daar aan bij, zonder dat de mogelijkheden van die architectuur daardoor beperkt worden, getuige de bijna waanzinnige ruimtelijke expressiviteit van Guarini’s kerken. Die openbaart zich des te verrassender bij het betreden van het gebouw.
Die 18 km arcades, of portico’s zoals de Torinezen ze noemen, zijn niet ‘overnight’ tot stand gekomen omdat iemand (een wethouder, een architect) behoefte had een icoon te bouwen, maar door eeuwenlang consequent aan een goed idee door te bouwen. Ook over de zijstraten heen lopen de portico’s door langs de hoofdstraten, waardoor op de verdieping erboven de hoekpanden opeens een schitterend terras cadeau krijgen.
In zijn onvolprezen boek ‘Great Streets’ wijdt Allan Jacobs terecht lyrische woorden aan de portico’s van Bologna. Maar als hij schrijft dat er in geen andere stad zoveel en zo vermeldenswaard zijn, rijst het vermoeden dat Turijn geheel aan zijn aandacht is ontsnapt. Berlage vermeldt Turijn wel in zijn Italiaanse reisherinneringen maar alleen in vergelijking met Genua, dat hij daarna bezocht. Turijn was de moderne stad met brede straten en ruime pleinen, voor het verkeer, de beau monde en de flaneurs. Je zou denken dat er bij Berlage uiteindelijk meer van Turijn is blijven hangen dan van het middeleeuwse Genua met zijn nauwe steegjes.
Een kwestie van volhouden, van rustig voortbouwen op een goed idee. Turijn is de stad van slow food, en ook van slow city planning dus wellicht. Een beetje buiten de schijnwerpers ook – de Lingottofabriek kreeg de nodige aandacht na de renovatie door Renzo Piano, maar die is eigenlijk a-typisch, omdat het complex met winkelcentrum, hotels, congreszalen en een museum eigenlijk zo introvert is gebleven en vooralsnog weinig interactie met de stad laat zien. Op de terugreis spraken wij af de ‘Ontdekking van Turijn’ niet aan de grote klok te hangen – het zou jammer zijn als dit verborgen juweel net zo’n toeristenkermis zou worden als Florence. Niet verder vertellen dus.
(Overigens: het gloednieuwe Juventus-stadion staat ver buiten die prachtige binnenstad van Turijn. Ik heb het niet bezocht, dus of het als functie en als gebouw veel bijdraagt aan de omgeving kan ik niet zeggen. Maar voor de liefhebbers is het wel degelijk een attractie.)